In het plan wordt er gewerkt aan twee sporen. Het eerste spoor richt zich op afbouw van de grootschalige voorzieningen voor gesloten jeugdhulp. Deze moeten omgebouwd worden naar kleinschalige voorzieningen die ook veiligheid en bescherming bieden. Het tweede spoor is om toe te werken naar nul gesloten plaatsingen. In 2030 wil staatssecretaris Van Ooijen zo dicht mogelijk bij dit doel zijn. Hij wil samen met ervaringsdeskundigen, professionals, gemeenten, zorgbestuurders en onderwijs aan deze twee sporen werken.
Op het gebied van vrijheidsbeperking zal in gesloten jeugdhulpinstellingen op korte termijn gewerkt worden aan het “nee, tenzij principe”. Dat wil zeggen dat vrijheidsbeperking niet is toegestaan tenzij dat noodzakelijk en proportioneel is, en er geen minder zwaar alternatief is.
Gesloten plaatsingen zullen elk jaar verder afnemen, juist doordat er ingezet wordt op kleinschalig georganiseerde voorzieningen. En waar geregistreerd, deels vrijheidsbeperkende maatregelen in de eigen regio van de jeugdigen. Wanneer het toch nodig is om uit het huis geplaatst te worden, blijft de jeugdige dus in de eigen regio. Hierbij is het de bedoeling dat de jeugdigen, zo lang als ze niet thuis kunnen wonen, blijven op een vaste plek en niet telkens overgeplaatst worden. Dit zal zorgen voor stabiliteit waardoor ze zich beter kunnen ontwikkelen. Ook wordt ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van zorg en onderwijs voor jeugdigen.
De Tweede Kamer zal halfjaarlijks op de hoogte gehouden worden in de voortgangsbrief jeugd over de voortgang van de plannen.
Zie voor meer informatie de brief aan de Tweede Kamer.